VII. O LIPPEN ....

O lippen, rood als rozen en frambozen,
Die, kussen ademend, om kussen vragen !
O krachtige armen, die mij, moede, kozen
Om veilig door 't vijandig Zijn te dragen !

O donkere oogen, zachte grondelooze
Oogen, zóo rein als nooit mijn oogen zagen,
Oogen, waarin geen sprank is uit den Booze,
Maar waar Gods englen d'eigen blik in wagen !

O jong glad voorhoofd, geestdriftvol en edel,
Omkranst van blijde zijden kroezellokken,
Zwart aureool om lichten dichterschedel !

O stem, die me in uw armen wist te lokken,
Zoo roerend zacht als 't nachtlied van een vedel,
Zoo heimweevol als klank van avondklokken!

Geen opmerkingen: