TUINTJE

En elke lente komt mij heimwee kwellen
Naar 't kindertuintje, veilig in zijn muren.
Waar 'k droomde en zong en zag de lucht azuren,
Vol witte wolken, vogels en kapellen.
Waar 'k zonnedronken, luisterde, wel uren,
Naar 't vroom verhaal, dat popelen vertellen,
Naar 't bloesemblank van peren en morellen
Mijn reinheid lievende oogen blind kon turen.

O mocht ik weer de rozen en pioenen,
In avondzon, met vonklend water drenken
En later, duizlend, naar de sterren schouwen!
Zou dat ten leste mij met leed verzoenen?
Zou 'k niet vergeten, maar getroost herdenken
En voor de sterren weer de handen vouwen?

Uit de cyclus 'Kinderleven' in 'Morgenrood', Wereldbibliotheek 1929