I. ALS BLANKE MEISJES

Als blanke meisjes, diep in't bosch aan 't baden,
Wen wulpsche knapen haar bespieden komen,
Vluchten verschrikt in 't heiligdom van boomen.
Omslaande in haast de vrool'ke roosgewaden; -

Zoo vlieden huivrend uit mijn ziel mijn Droomen,
Die rein in maagdelijke waatren waden,
Holland in mantels, die geen vorm verraden,
De zwaneleden, die ontwijding schromen.

O laat mijn Droomen vrij en veilig drijven
Op 't blauwe meer, in 't bosch waar zij behoorden!
O dwing haar niet, met eerbiedloos verdrijven,
Tot angstig kleeden in gewaad van woorden
Haar teêr etherisch schoon, dat toch zal blijven
Geheim voor de onbescheid'nen, die haar stoorden!

Geen opmerkingen: